ONEINDIG DIEP WATER
Tanzania en Burundi: ooit koloniën van het Duitse Oost-Afrika, tot ze in het kader van de Wiedergutmachung werden gesplitst. Meer dan al hun koloniale overheersers, verbindt het immense Tanganyika-meer de twee landen met elkaar. Een nog onontdekte parel in Oost-Afrika. Het is het langste en op één na diepste meer ter wereld en een onuitputtelijke levensbron voor haar oeverbewoners. Over water: helend water, het leven aan het water, tranen en stromend water.
Het westen van Tanzania is dunbevolkt en door vreemdelingen spaarzaam bezocht. Pas op onze laatste stop, in Kigoma, ontmoeten we voor het eerst weer blanke reizigers en expats. Toeristen zien we hier niet, vooral niet in dit seizoen. Voor de locals en vooral voor kinderen zijn wij een bezienswaardigheid. Ongeremd raakt het kleine grut ons aan, voelt onze huid, houdt onze handen vast, loopt met ons mee. De allerkleinsten kijken vanachter moeders wikkelrok schuw en nieuwsgierig toe. Als wij koken of eten, staan de kinderen ongegeneerd met hun neus en ogen boven onze potten en borden. Het valt niet mee om met zoveel publiek van mijn eten te genieten. Het valt ook niet mee om door de snottebellen, modderige kleertjes en vieze handjes heen te kijken en de handreiking van de kleintjes te ontvangen en te beantwoorden. Maar hun warmte, onbevangen
blik en lieve smoeltjes doen wonderen. Door de volwassenen worden wij overal met een zeer vriendelijk ‘Jambo’ begroet. Daarna valt een stilte, wat ongemak en gegiechel. We communiceren met handen en voeten, dat leidt vaak tot nog meer hilariteit. Soms biedt ons aanwijsboekje uitkomst, of ons taalgidsje. Voor het eerst komen wij in een land waar Engels niet de voertaal is. Borden, bewegwijzering en instructies van onze provider voor ons telefoon- en internetabonnement zijn allemaal in Swahili. Inkopen doen we op lokale markten en bij ieniemienie winkeltjes, vaak niet meer dan een houten stalletje van één hooguit twee vierkante meters. Melk en brood zijn schaars, kaas, yoghurt en muesli zitten nergens in het kleine assortiment. De Tanzaniaanse koffie hebben we voor het laatst gezien bij een koffielodge in Mbeya. Net als in de andere Afrikaanse landen wordt er wel koffie verbouwd, maar ontbreekt een koffiecultuur.
Missieposten
Campings en veilige overnachtingsplekken zijn schaars in het westen van Tanzania. Het kost me enige overredingskracht Frans mee te tronen naar de missieposten in dit gebied om aan te kloppen voor een bed. Sinds onze ontmoeting met twee Nederlandse zendelingen in Zuid-Afrika hebben we nogal wat weerstand op, door het geloof gedreven, missiewerk. Er gaat een wereld voor me open: de Moravische kerk (hernhutters), de Witte Paters, Broeders van Liefde……… Ik wist niet dat er zoveel afsplitsingen en congregaties zijn van de Katholieke Kerk. Gelovig hoeven we gelukkig niet te zijn om bij de missieposten te overnachten, wel getrouwd, tenminste als we één kamer en één bed willen delen. En dát willen we wel. We laten ons overal registreren als echtpaar en onze toelichting dat het in Nederland gebruik is dat een vrouw bij een huwelijk haar eigen naam houdt, wordt als zoete koek geslikt.
Binnen ontmoeten we vriendelijke, zachte mensen. Reinheid en regelmaat staan hoog in het vaandel en alles is strak georganiseerd. De bedden zijn klein en schoon, de vloeren geboend, de muskietennetten klein, maar zonder gaten. Net als in veel Europese kloosters, klinkt het minste of geringste geluid lang en schel door in de kale gangen. Wel of niet door geloof gedreven, het werk dat wij zien is serieus en doet ertoe. Bij de Moravische kerk staat familieplanning centraal en de Broeders van Liefde richten zich vooral op geesteszieke mensen. Dat laatste is een pittige uitdaging, want in de meeste Afrikaanse landen wordt een geestesziek familielid ver weg gestopt. Uit schaamte, omdat het wordt gezien als een slecht teken van de goden. In het werk van de Broeders van Liefde staat om die reden niet alleen genezing en levenskwaliteit voorop, maar vooral acceptatie en steun van de sociale omgeving van patiënten.
Tsetse
Het prachtige Lake Tanganyika – Bantu voor oneindig meer – laat zich in Tanzania niet gemakkelijk aan ons zien. De enige doorgaande weg aan de westkant van Tanzania blijft ver bij het prachtige meer vandaan en voert ons door dunbevolkte gebieden, soms – zoals bij het Katavi National Park- helemaal verlaten door de bevolking. Zonder een 4×4 is dit traject niet te bereizen. Een nauwgezette Duitse reisgids adviseert ons zelfs om alleen in colonne door dit gebied te reizen. De enorme overlast van de beruchte tsetse–steekvlieg maakt het leven voor mens en vee hier onmogelijk. Ik raak al in paniek bij de gedachte aan die beesten. Niet zozeer omdat ze de slaapziekte overdragen, maar vooral omdat ik van hun beten heftige allergische reacties krijg waar ik weken lang overlast van heb. Ik ben nog nooit zo blij geweest met onze airco. Terwijl er tientallen
tsetse-vliegen op onze auto zitten en met ons meerijden, houden we onze ramen potdicht tijdens onze rit over de openbare weg door het reservaat. Als bij een wonder verdwijnen ze plotseling als we de rivier oversteken bij de grens van het park en we bij een uiterst eenvoudige en verder geheel verlaten kampeerplek onze tent uitklappen. We staan een paar meter van een prachtig riviertje vandaan, waarin het wemelt van hippo’s die eindeloos met elkaar ravotten. De poepplek van de kudde ligt precies tegenover onze kampeerplek en biedt ons de gelegenheid van dichtbij te zien hoe ze dat nu doen: heel hard kwispelend met hun staartje, zodat de stront meters ver wordt verspreid, soms over soortgenoten heen. Het zal absoluut zin hebben, maar ik heb ‘m nog niet ontdekt.
Liemba
Wie de moeite neemt om het Tanganyika-meer in dit gebied op te zoeken, wordt ruimschoots beloond. Het heldere kobaltblauwe meer ligt diep verscholen tussen de Congolese bergketens die ruim duizend meters boven het meer uitrijzen. Aan de rand ervan liggen kleine vissersdorpjes en rood of wit gekleurde zandstranden. ‘s Nachts danst een zee van lichtjes op het water, vissers die de scholen kleine ‘dagaa’ in hun netten lokken. Frans vangt overheerlijke cycliden of we kopen ze van de vissers, vers vanuit de boot. Voor het transport van en naar de bewoonde wereld maken de lokale bewoners gebruik van de Liemba, het oudste passagiersschip ter wereld (1913), ooit een hoofdrolspeler in de Afrikaanse versie van de 1ste wereldoorlog en vlaggenschip van de toenmalige Duitse overheersers. Vrijwel ononderbroken vaart de Liemba nu langs de 18 dorpjes op en neer, tot aan de Zambiaanse stad Mpulungu in het uiterste zuiden van het meer. Midden in de nacht word ik wakker van de twee stampende dieselmotoren. Afgetekend tegen de nachtelijke donkerblauwe horizon zie ik vanuit onze daktent het indrukwekkende silhouet van de Liemba opdoemen. De luide scheepstoeter vult de hele baai en is voor bewoners en passagiers het sein dat de Liemba voor anker is gegaan; laden en lossen gebeurt vanaf kleine bootje. Wie de tocht met de Liemba nog als passagier wil meemaken, moet snel zijn. Er doen verhalen de ronde dat ze uit de vaart wordt gehaald en vervangen door een snellere en efficiëntere versie, helaas.
Rouw en afscheid
We hebben er een rit van 140 km over een bergachtige gravelweg voor over om te verblijven in dit paradijs en vinden bij het vissersdorpje Kipili een prachtige lodge waar we langere tijd zijn. Ik heb tijd nodig om dicht bij mezelf te komen en te rouwen. Mijn lieve, kleine grote neef, Michèl is plotseling overleden. Juist op het moment dat het leven hem op alle fronten toelachte, kon hij het niet meer aan. Frans is vreselijk lief voor me, maar ik ben overmand door verdriet en ontroostbaar. Door Michèls dood, maar vooral door zijn eenzame worsteling. Zijn besluit om uit het leven te stappen overvalt ons allemaal. Hij is het oudste kleinkind van mijn moeder en ze was meer dan een oma voor hem. Ik sta nog steeds achter mijn keuze om hier te blijven, maar de behoefte om bij mijn moeder te zijn, haar te troosten en samen te rouwen blijft.
In de ruïne van een oud kerkje, eenzaam gelegen op een heuvel bij Kipili, rouw ik en vier ik de kwaliteiten van Michèl, terwijl mijn familie in Nederland afscheid neemt. Het kleine kerkje voelt als een goede plek, maar het is lastig tot mezelf te komen. Het lange telefoongesprek met mijn moeder, mijn zus Ireen en met Hester aan het eind van de dag doet mij goed en voelt helend voor ons allemaal.
Tekort
Het Tanzaniaanse deel van het meer laten wij achter ons als we de grens oversteken naar Burundi. De tegenstellingen kunnen niet veel groter zijn. De voortekenen daarvan zien we als we vanuit Kigoma de grens naderen. De gladde asfaltweg houdt plotseling op en gaat over in een gravelweg van de slechtste kwaliteit. In de hete zon zien we mannen volle jerrycans brandstof op hun fiets naar boven duwen, de grens over. Sommigen hebben wel 150 ltr op en aan hun fiets hangen. Naar beneden toe moeten ze alle moeite doen om op de steile hellingen het gewicht van hun lading tegen te houden. De grensposten doen alsof hun neus bloedt als we ze vragen of de brandstof hier zoveel duurder is. Pas later ontdekken we dat er geen druppel benzine in het land te krijgen is en dat het smokkelen ervan, uit Tanzania of Congo, door de vingers wordt gezien. Onze tanks zitten gelukkig boordevol. Benzine is niet het enige waar in dit land een tekort aan is. Na een prachtige afdaling uit de bergen richting Tanganyika-meer, vinden we een slaapplek in Rumonge, maar we kunnen hem niet betalen. Bij twee ‘spaarzame’ banken kunnen we geen geld wisselen en de logo’s van VISA en Mastercard bij de twee ATM’s zijn op lucht gebaseerd. Het is te laat om verder te reizen. In een keurige met kinderkopjes geplaveide straat, symbolisch voor het koloniale Belgische en onheil brengende verleden, bel ik ten einde
raad aan bij de Nederlandse NGO War Child. Misschien kunnen we hier onze auto parkeren en overnachten of kunnen ze ons adviseren in ons geldprobleem? Maar veel verder dan de portier komen we niet. Hij spreekt geen Engels en nauwelijks Frans. Beteuterd blijven we voor de poort staan. Een stafmedewerker van War Child passeert ons op zijn weg naar huis, spreekt ons aan en schakelt een collega in om ons te helpen ons Tanzaniaanse geld illegaal te wisselen.
Heet
En zo ontmoeten wij Moses, met wie wij drie dagen doorbrengen en die ons veel facetten van zijn land laat zien. Voordat wij de volgende ochtend samen afreizen naar de hoofdstad Bujumbura, brengt hij ons naar een geneeskrachtige hete bron, diep verborgen in de bergen. Ik ben wat op mijn hoede in het contact met hem, op zoek naar zijn verborgen agenda. Wij zijn de afgelopen tijd zo vaak aangesproken door mensen die vooral uit zijn op ons Mzungu-geld. Zijn gebrekkig Engels en onverstaanbaar Frans leidt tot verwarring bij me, maar ik moet na enige tijd tot mijn schaamte bekennen dat hij niet alleen integer is, maar vooral de goedheid zelve. Als we, op weg naar de bron, op de gladde helling naar beneden lopen, pakt hij met een overtuigende vanzelfsprekendheid gebroederlijk mijn hand vast, alsof we nooit anders hebben gedaan. Bij het bad legt hij me uit dat een badpak oké is, maar blote knieën niet. In het bad zitten zo’n 20 blote lokale mannen, meestal alleen gehuld in een onderbroek. Ik wikkel een omslagdoek om mijn benen en verberg mijzelf en mijn ongemak achter de brede rug van Frans als we in het circa 16 m2 grote bad stappen. Dankbaar pak ik de hand vast die hij me aanreikt en die me steunt op de glibberige rand zodat ik niet -ten overstaan van al die mannen onderuit ga. Alsof hij mijn gedachten kan raden. Een vriendelijke oudere man naast ons – de lokale chief zo blijkt later – stelt ons op ons gemak en legt ons het badritueel uit te leggen: een kwartier lang languit in het hete water, rondlopen, afkoelen onder de koude bron iets verderop, rondlopen en daarna het ritueel nog twee maal herhalen. Net als een sauna. Alleen die biedt nog ruimte om te ontsnappen aan de ergste hitte. Het sterk ruikende ijzerhoudende water biedt die ruimte niet en is genadeloos heet als het vanuit de bron via een brede goot in het bad plonst. De wanden van het bad zijn rood gekleurd door de ijzerafzetting; op de rand ervan puffen de mannen uit, kletsen wat, drinken water en eten af en toe een chapatti. Een jongeling met een nog droge broek kijkt benauwd naar het hete water en besluit er uiteindelijk niet in te gaan, nadat hij voor de zoveelste keer met zijn grote teen de temperatuur heeft gemeten.
Politiek
Schoon, voldaan en vooral heel erg rozig verlaten we een paar uur later de bron. Pas bij ons vertrek vallen ons de militairen op die de plek bewaken. De politieke situatie in Burundi is, ondanks de aanwezigheid van de UN-vredesmacht, nog steeds precair en kunstmatig. Met het oog op de verkiezingen in augustus van dit jaar stijgt de spanning en doemt de vraag op hoe het land zich hierna verder ontwikkelt en de vrede verder wordt gehandhaafd. Burundi behoort tot de top vijf van de armste landen ter wereld. Door iedereen wordt keihard gewerkt aan het herstel, gesteund door flinke hulp uit het buitenland. Ondanks de armoede, ontmoeten wij alleen maar blije en opgewekte mensen onderweg. De vrouwen laten een brede lach zien en steken hun duim op als we over de rode lemen hellingen terug naar het meer rijden. Omdat ik zwaai? Of misschien omdat ik als blanke achterin en Moses breeduit voorin zit, naast Frans? De tragisch slechte asfaltweg die ons naar Bujumbura voert, zit vol met verraderlijke potholes. Op fietsen, rijen dik, worden grote vrachten heen en weer geduwd: hout, houtskool, palmolie en -wijn, melk, bakbananen, bladeren……er wordt wat afgesjouwd in dit land. Links van de weg domineert het Tanganyika-meer, rechts de talloze, veelal door de Belgen en Fransen gefinancierde, nieuwbouwprojectjes die aan de voormalige vluchtelingen onderdak gaan bieden. Het re-integratieproces is nog in volle gang. De genocide maakte heel veel onschuldige slachtoffers, maar in Burundi moesten vooral de Hutu’s het ontgelden. Anders dan in het naburige Rwanda, waar deze bevolkingsgroep vooral de rol van agressor op zich nam.
Belgische patat
De tegenstellingen tussen rijk en arm in dit land worden zichtbaarder naarmate we de hoofdstad naderen. Aan de meerkant verschijnen tussen of tegenover de lemen hutten steeds meer luxueuze resorts, voor expats, toeristen of welgestelde Burundi’s. Ze houden van feesten in dit land. Misschien zit het in hun genen of plukken ze de dag en vieren ze elk moment van vrede? Moses brengt ons naar dè strandplek van Burundi, vlakbij de grens met Congo. Bij Bora Bora, een strandtent waar menigeen in Scheveningen jaloers uit zou zijn, regelt hij een kampeerplek voor ons op het prachtig witte zandstrand, met uitzicht op de Congolese Bergketens. Het privé-strand blijft wit dankzij de inspanningen van de eigenaar. De noordelijke oever van het meer is bezaaid met afval, vooral plastic. Een groep Nederlandse UN-officieren geloven hun ogen niet als ze daar de volgende dag een auto uit eigen land aantreffen, want Bora Bora is geen campsite. Maar dankzij onze Moses en een plechtige belofte aan de manager om af en toe bij hem te eten, mogen wij hier staan. Dat is geen straf. Eindelijk weer eens knapperig gebakken Belgische patat. ’s Nachts hebben wij onze eigen privé bewaker en in de ochtend hebben wij het zwembad en hele strand voor ons alleen. Bora Bora is the-place-to-be in Bujumbura. In het weekend puilt de plek uit van expats, UN-personeel, en Burundi’s, welgesteld of op zoek naar een blanke huwelijkskandidaat met westers geld.
Opzwepend
Niet alleen bij Bora Bora staan feesten en genieten centraal, ook bij Les Tambourinaires de Burundi, een groep die wereldwijd optreedt. Op de zondagochtenden repeteren ze in het Nationale Museum en trainen ze de jonge talenten die straks de opzwepende ritmische muziek aan de wereld laten zien. Een halfbroer van Moses loodst ons naar binnen. We zijn diep onder de indruk van hun muziek en de acrobatische toeren die daarbij horen en die Frans op zijn oude dag probeert te evenaren, niet alleen op de drums……. De beelden spreken voor zich.
[metaslider id=1052]
Met pijn ons hart verlaten we Burundi, op weg naar Rwanda. Niet alleen omdat Burundi een mooi en prachtig land is, maar vooral omdat het afscheid van Moses ons moeilijk valt. Het is zichtbaar dat dat wederzijds is. Wij verlaten Burundi in de stromende regen. Het lijkt de Burundi’s niet te deren. Net als bij onze binnenkomst duwen ook hier mannen, vrouwen en kinderen vrachten vol de steile
hellingen op en af, op hun fiets of op hun hoofd. Alleen laat de zon zich nu niet zien en valt het water met bakken uit de hemel. Het regenseizoen is begonnen. Vanaf de hellingen vallen dikke modderstromen naar beneden. Rivieren zwellen zienderogen aan. Allemaal water, op weg naar het immense oneindige Tanganyika-meer.
Om al onze foto’s te bekijken, klik hier door voor onze foto’s op Flickr,
Om onze route door Tanzania en Burundi te zien en te kijken waar we nu zijn, klik hier door naar onze pagina op Polarsteps,
Info en websites van bijzondere en mooie plaatsen in Tanzania en Burundi:
Untengule Country Hotel, www.riftvalley-zanzibar.com (Mbeya)
Moravian Conference Center (Sumbawanga)
Lakeshore, lodge & campsite, www.lakeshoretz.com (Kipili)
Riverside Camp (Sitalike, Katavi National Park)
Jacobsen’s Beach and Guesthouse www.kigomabeach.com (Kigoma)
Aqua Lodge Broeders van Liefde (Katonga Road Kigoma)
Bora Bora, Saga Plage (Bujumbara)